Van mijn werkgever moet ik streven naar verdere professionaliteit. Daarom moest ik naar een training Trainingsvaardigheden, jawel een training Trainingsvaardigheden om een nog betere trainer te worden.
Ook moet ik werken aan mijn conditie. Als vader van twee kinderen vind ik het belangrijk dat ik minimaal een kwartier lijfelijk moet kunnen stoeien met mijn zoons en zeker drie kwartier met hen moet kunnen dansen.
Aan beide ontwikkelingen heb ik gewerkt in het midden van het land, in de Flevopolder. Op een asielzoekerscentrum (azc) kreeg ik de training. In eerste instantie schrik altijd even van onbekende collega’s want door hen zie ik mezelf. Ben ik ook zo iemand? Zonder goed te kunnen beargumenteren wat zo iemand dan is? Al oud(er)? Niet hoog intelligent? Niet zeer knap van uiterlijk? Niet professioneel genoeg? Gelukkig prevaleren al snel de verhalen achter de mensen. En al die individuen hebben meestal wel mooie verhalen.
Na twee dagen training en drie keer in de files te hebben gestaan besloot ik om mijn terugkeer naar het asfalt nog wat uit te stellen. Dus op het parkeerplaatsje voor het azc trok ik, op een nogal onhandige manier, half in en half buiten de auto mijn hardloopkleren aan. En zonder warming up dook ik het aangrenzende bos in. Het regende. Vooringenomen kritisch als ik ben ten opzichte van al te nieuw land, vond ik het bos toch best mooi. Alhoewel na tien minuten hard lopen was het pad nog steeds erg kunstmatig recht. Ik zag nergens een zijpad dat mij via de dijk weer terug zou brengen naar het azc.
Opeens ontwaarde ik een slootje met een paadje erlangs. Mijn pad, dacht ik. Al snel waren mijn schoenen en sokken doornat want het pad was al lang niet meer gebruikt en het riet en gras erg hoog. Dat gold ook voor de brandnetels. Aangezien ik in een korte broek liep, was dat een pijnlijke aangelegenheid. Het pad liep dood en ik moest terug, dezelfde weg en daar heb ik een hekel aan. Gelukkig vond ik een alternatieve route langs een openstaand hek en door een natuurgebied. Daar zag ik een aantal prachtige roofvogels, kiekendieven?
Het hardlopen duurde al met al ongeveer tien minuten langer dan ik gewend ben. Redelijk uitgeteld kwam ik weer aan bij het azc.
Er stonden Somalische jongedames voor een deur van een van de voormalige vakantiehuisjes die langs de oprijlaan staan. In eerste instantie keken ze mij vreemd aan. Waarom loopt iemand überhaupt buiten met dit weer? En waarom in hemelsnaam in het bos? (Dat kan namelijk best gevaarlijk zijn. In Somalie.) Ik was trots op mezelf, had de natuur en mijn gemiddelde looptijd overwonnen en ging nog iets rechter en harder lopen. Ik was er nu toch bijna. Het grootste deel van de kleurrijke jurken en hoofddoeken van de dames werd aan het zicht ontrokken door afgrijselijk lelijke donkergrijze en bruine regenjassen. De dames gingen er eens goed voor staan, merkte ik op. Vreemd. Meestal kletsen die Somalische dames er namelijk lustig op los en laten hun gespreksvoer niet zo snel vallen. En opeens was ik me erg bewust van mijn blote benen, die weliswaar niet spierwit waren maar al weer de ondefinieerbare post-zomerkleur hadden aangenomen. Ik hoorde ze giechelen.
Na een kwartier rijden, de Vossemeerdijk volgend naar het noorden, besloot ik de auto te parkeren voor diezelfde dijk met uitzicht op het Ketelmeer. Ik klom dit stukje Neerlands trots over om erachter aan de waterlijn te gaan zitten. Ik daalde af tot aan de dijkstenen die dagelijks het fysieke contact met het water aangaan. Op een grote steen at ik mijn meegenomen boterhammen op, ik was organized die dag, dronk limonade en at mijn appel. Het in water geworpen klokkenhuis spoelde al weer snel terug tot aan de stenen waar het verder een grillige onduidelijke koers aanging.
Genietend van een sigaret, want die zijn psychisch en fysiek heel erg lekker na het hardlopen, keek en luisterde ik naar het kabbelende en klotsende water, naar de overtrekkende ganzen in V-formaties, een aantal binnenvaartschepen (is die branche al weer wat uit het diepe?) en naar de lucht. Ik zat pal onder de scheidslijn tussen goed en slecht weer. In het noordoosten was de lucht blauw in het zuidwesten was de lucht angstaanjagend zwartgrijs.
Deze scheidslijn symboliseerde een kwartetje gemengde gedachten, zou ik mijn vinger in het water stoppen om die vervolgens af te likken? Zou ik verder gaan met mijn professionalisering in Nederland of zou ik in Libanon gaan werken? Of zou ik een boek gaan schrijven? En, wanneer zou ik die onvermijdelijke file weer eens gaan opzoeken. En de zwartgrijze lucht in het zuidwesten van het land?
Ook moet ik werken aan mijn conditie. Als vader van twee kinderen vind ik het belangrijk dat ik minimaal een kwartier lijfelijk moet kunnen stoeien met mijn zoons en zeker drie kwartier met hen moet kunnen dansen.
Aan beide ontwikkelingen heb ik gewerkt in het midden van het land, in de Flevopolder. Op een asielzoekerscentrum (azc) kreeg ik de training. In eerste instantie schrik altijd even van onbekende collega’s want door hen zie ik mezelf. Ben ik ook zo iemand? Zonder goed te kunnen beargumenteren wat zo iemand dan is? Al oud(er)? Niet hoog intelligent? Niet zeer knap van uiterlijk? Niet professioneel genoeg? Gelukkig prevaleren al snel de verhalen achter de mensen. En al die individuen hebben meestal wel mooie verhalen.
Na twee dagen training en drie keer in de files te hebben gestaan besloot ik om mijn terugkeer naar het asfalt nog wat uit te stellen. Dus op het parkeerplaatsje voor het azc trok ik, op een nogal onhandige manier, half in en half buiten de auto mijn hardloopkleren aan. En zonder warming up dook ik het aangrenzende bos in. Het regende. Vooringenomen kritisch als ik ben ten opzichte van al te nieuw land, vond ik het bos toch best mooi. Alhoewel na tien minuten hard lopen was het pad nog steeds erg kunstmatig recht. Ik zag nergens een zijpad dat mij via de dijk weer terug zou brengen naar het azc.
Opeens ontwaarde ik een slootje met een paadje erlangs. Mijn pad, dacht ik. Al snel waren mijn schoenen en sokken doornat want het pad was al lang niet meer gebruikt en het riet en gras erg hoog. Dat gold ook voor de brandnetels. Aangezien ik in een korte broek liep, was dat een pijnlijke aangelegenheid. Het pad liep dood en ik moest terug, dezelfde weg en daar heb ik een hekel aan. Gelukkig vond ik een alternatieve route langs een openstaand hek en door een natuurgebied. Daar zag ik een aantal prachtige roofvogels, kiekendieven?
Het hardlopen duurde al met al ongeveer tien minuten langer dan ik gewend ben. Redelijk uitgeteld kwam ik weer aan bij het azc.
Er stonden Somalische jongedames voor een deur van een van de voormalige vakantiehuisjes die langs de oprijlaan staan. In eerste instantie keken ze mij vreemd aan. Waarom loopt iemand überhaupt buiten met dit weer? En waarom in hemelsnaam in het bos? (Dat kan namelijk best gevaarlijk zijn. In Somalie.) Ik was trots op mezelf, had de natuur en mijn gemiddelde looptijd overwonnen en ging nog iets rechter en harder lopen. Ik was er nu toch bijna. Het grootste deel van de kleurrijke jurken en hoofddoeken van de dames werd aan het zicht ontrokken door afgrijselijk lelijke donkergrijze en bruine regenjassen. De dames gingen er eens goed voor staan, merkte ik op. Vreemd. Meestal kletsen die Somalische dames er namelijk lustig op los en laten hun gespreksvoer niet zo snel vallen. En opeens was ik me erg bewust van mijn blote benen, die weliswaar niet spierwit waren maar al weer de ondefinieerbare post-zomerkleur hadden aangenomen. Ik hoorde ze giechelen.
Na een kwartier rijden, de Vossemeerdijk volgend naar het noorden, besloot ik de auto te parkeren voor diezelfde dijk met uitzicht op het Ketelmeer. Ik klom dit stukje Neerlands trots over om erachter aan de waterlijn te gaan zitten. Ik daalde af tot aan de dijkstenen die dagelijks het fysieke contact met het water aangaan. Op een grote steen at ik mijn meegenomen boterhammen op, ik was organized die dag, dronk limonade en at mijn appel. Het in water geworpen klokkenhuis spoelde al weer snel terug tot aan de stenen waar het verder een grillige onduidelijke koers aanging.
Genietend van een sigaret, want die zijn psychisch en fysiek heel erg lekker na het hardlopen, keek en luisterde ik naar het kabbelende en klotsende water, naar de overtrekkende ganzen in V-formaties, een aantal binnenvaartschepen (is die branche al weer wat uit het diepe?) en naar de lucht. Ik zat pal onder de scheidslijn tussen goed en slecht weer. In het noordoosten was de lucht blauw in het zuidwesten was de lucht angstaanjagend zwartgrijs.
Deze scheidslijn symboliseerde een kwartetje gemengde gedachten, zou ik mijn vinger in het water stoppen om die vervolgens af te likken? Zou ik verder gaan met mijn professionalisering in Nederland of zou ik in Libanon gaan werken? Of zou ik een boek gaan schrijven? En, wanneer zou ik die onvermijdelijke file weer eens gaan opzoeken. En de zwartgrijze lucht in het zuidwesten van het land?
Reacties
Een reactie posten