Zoals vaak, ga ik vandaag
naar mijn werk, althans mijn werkomgeving. Ik werk namelijk niet. Dat wil
zeggen, ik werk aan mijn boek en daarom ben ik hier op mijn vrije dag. Samen
met een oud-collega van mijn vader, bezoek ik voormalig Marinevliegkamp
Valkenburg . Het zal een ervaring worden die ik niet anders kan omschrijven als
dat van een parallelle wereld. Mijn huidige baan bij het asielzoekerscentrum,
mijn verleden en de overblijfselen van het marinekamp lopen dwars door elkaar
heen.
Het stormt en het giet.
Mijn minst favoriete weertype. Ik haal Jan op uit Leiderdorp maar hem maakt het
weer helemaal niets uit. We rijden de route die hij jarenlang heeft genomen,
startpunt: Leiderdorp, eindpunt: Valkenburg.
Door een deel van het
marinekamp loopt, altijd al, een doorgaande openbare weg, die van Katwijk naar
Wassenaar. Daar begint de tour. Rechts waar de oude watertoren in duinen staat
was vroeger de schietbaan, geleid door een marinier. En waar nu het hondendagverblijf
is, was vroeger de werkplaats van de Commandant van de Marine Luchtdienst en
zijn staf. Niks geen respect, of een oog voor het verleden, in het plan om daar
honden onder te brengen voor mensen die goed in de slappe was zitten en niet
weten wat ze overdag met hun hond aan moeten. Daarachter ‘zie’ ik het
wachthuisje waar de passagierende marinemannen zich moesten melden. Er bevonden
zich daar tevens wapens en cellen. Het niet meer bestaande wachthuisje ‘staat’
voor het huidige tuincentrum. In gedachten heb ik weinig moeite de vroegere
situatie voor me te zien.
Langs de weg liggen links
en rechts barakken. Veel van die gebouwen zijn de oude slaapvertrekken van de
manschappen en de korporaals. Ik vind het altijd prettig om hier te rijden, ik
hou van die gebouwen, zie ze al mijn hele leven. Pa werkte hier al in 1962.
Vanwege dit kamp ben ik, jaren later,
niet in Leiden maar in Katwijk geboren. Pa en ma kregen, op hun eigen
verzoek, van het Bureau Huisvesting een woning aangeboden in Katwijk, dichtbij
het kamp. Mijn vader is drie keer geplaatst geweest in deze marine-inrichting,
dat is in totaal 18 jaar van zijn carrière bij de marine.
We negeren alle
onprettige ´Verboden Toegang´ bordjes, neergezet door duinwaterbedrijf Dunea en
rijden tussen de barakken door. Jan laat me de medische dienst zien, de
tandarts (´aan hem had ik een hekel, ging liever een biertje met hem
drinken.´), het washok, de vele slaapvertrekken, de wapenkamer en het oude
voetbalveld. We kunnen aan de achterzijde van de gebouwen doorrijden, vlak voor
de eerste duinenrij waarin de Duitsers talloze bunkers hebben gebouwd in de
Tweede Wereldoorlog. Ik hoor eveneens dat de barakken door de Duitsers zijn
gebouwd. Angstig vraag ik, ´geldt dat ook voor het kapelletje?´ ´Ik denk het wel,´
hoor ik Jan tot mijn schrik antwoorden. Dit houdt dus in dat ik in een gebouw
ben gedoopt dat is gebouwd door de Nazi´s.
Nog maar net bekomen van
dit ongelofelijke nieuws, rijden we weer langs een bordje Eintritt Verboten en komen aan bij het hoofdgebouw. De zijgevel
wordt opgesierd door een paspop die aan een soort roze parachute hangt. Voor de
rest is het er een grote bende. We rijden stapvoets langs de ramen van het
gebouw en Jan wijst me aan waar pa werkte. Ik kijk naar zijn uitzicht en zie
dat hij recht op het vijvertje zicht heeft en direct op de entreeweg naar de
hangars, naar mijn werkplek en de musical Soldaat van Oranje. Vlak naast het
hoofdgebouw, toen het administratieve hart van het kamp, ligt het oude
korporaalsverblijf. Van Jan krijg ik zichtbare bevestiging dat hier,
toentertijd, erg leuke feestjes werden georganiseerd. Voor de tweede keer rijd
ik langs, of over, een onthoofd konijn. Ik heb de auto gekeerd en zie dat er
een man voor de ingang van het hoofdgebouw staat. Ik zeg wat we aan het doen
zijn, waarop hij meteen in het Engels zegt, I
am sorry for the mess, but the gemeente
will not clean the place up. You are welcome to come in.
Natuurlijk volgen we hem.
Jan kan zijn geluk niet op, ik ook niet. Wat een pestzooi binnen. De verwarde man,
voorheen kunstenaar, nu wonend in dit grote gebouw, zonder elektra, gas of
water, leidt ons, zo goed hij kan, rond. We zien de werkplekken van Jan en mijn
vader, de oude kluis (die hebben ze overal op het kamp laten staan) en de kamer
van de commandant van het kamp. Dat ziet er nog, als je heel soepel met de
hygiënewetgeving omgaat, redelijk uit. De goede Britse man blijft de mantra van
de gemeente en de zooi maar herhalen. Ook vertelt hij dat de gemeente het
gebouw wil slopen. Zonde! De Brit vertelt een onsamenhangend verhaal dat niet
het hele gebouw een Nazigebouw is maar dat een deel ook Nederlands is en dat
het a God damn shame is dat de oude
commandant voor Nazi wordt uitgemaakt. Hij schetst hoe rond het gebouw de
dieren rondlopen en hoe mooi het zou zijn als het wordt opgeknapt zodat
veteranen hier hun laatste dagen kunnen slijten. Tja. Zijn tweede idee is een
stuk uitvoerbaarder, een museum over het marinekamp. Waarom niet? Zie ik daar
mijn gestolen fiets niet staan? En zijn die spullen niet van het
asielzoekerscentrum? Waarschijnlijk niet maar ik zou het hem vergeven, vandaag.
We nemen afscheid. Advies aan de huidige bewoner, ga terug naar Engeland. Bye, safe trip.
Langs de vlaggen van de
musical en de Nazi-kerk, rijden we naar het vliegveld, daar waar de hangars nog
staan, de vliegtuigen werden gerepareerd en waar de start- en landingsbanen er
nog goed bij liggen. Bij de receptie ontmoeten we de beheerder, ik had met hem
afgesproken. Hij nodigt ons uit om vrij rond te rijden over het terrein en overhandigt
ons de sleutel van de verkeerstoren. Op de achtergrond zie ik asielzoekers
terugkomen van ‘onze’ kantoren, die zijn naar de informatiebalie geweest. De
beheerder neemt ons eerst mee naar de grootste hangar, daar waar Squadron 320
geplaatst was, mijn vaders oude werkterrein. Later werd dat de hangar voor de
beroemde Orions. Het is niet de eerste keer dat ik hier ben dus hou ik Jan goed
in de gaten. In de grote hangar valt zijn mond letterlijk open van verbazing.
Strooizout, bergen strooizout ligger er namelijk opgeslagen. Tot aan de nok
toe, is de immense hangar gevuld. ‘Er is dit jaar nog niets van gebruikt’,
horen we. Hoe is het mogelijk!
Dan belt onze gids met
‘iemand’ en belooft ons dat hij iets speciaals in petto voor ons heeft. We gaan
naar de volgende hangar, ooit Squadron 321-gebied, Jan’s oude werkplek maar nu
speelt hier al jarenlang de musical Soldaat van Oranje. We mogen een kijkje
achter de schermen nemen. Wat een verassing. Ik ben twee maal bij de
voorstelling geweest en het is echt heel spectaculair én het speelt voor een
deel af in Leiden, mijn stad. De producent van de techniek, een hele
sympathieke vent die aan de wieg heeft gestaan van alle spectaculaire foefjes
die worden uitgehaald, leidt ons rond. Ik geloof mijn ogen niet. Voordat ik het
weet sta ik in studentensociëteit Minerva. We lopen langs het studentenhuis, de
verhoorkamers en we komen aan bij het strand en zee bij Scheveningen. Het
Kurhaus en de duinen… Kippenvel. Daar speelt zich de mooiste en meest
indringende scène af van de musical. Beide keren dat ik de scènes zie, wekt het
tranen bij me op. Dan nog het paleis van de Koningin, de Dakota, de motor, het
houdt niet op. Natuurlijk zien en krijgen we uitleg over de draaitribune. Op
moment van schrijven van dit stuk is de voorstelling al weer in volle gang. Wat
het publiek niet ziet is de georganiseerde chaos achter de schermen. De spelers
verkleden zich notabene naast de technici die alle microfoons afstemmen. ‘Wij
kijken hier al lang niet meer op als iemand in zijn ondergoed staat.’
Danig onder de indruk
verdwalen we een beetje over de landings- of zijn het nu startbanen.? Via een
lange omweg, ‘hé, daar is mijn kantoor, op dit stuk van het vliegveld kijk ik
altijd,’ rijden we naar het commandementsgebouw, daar waar de hoge gasten
officieel werden ontvangen. Ik weet dat ook mijn vader soms werd weggeroepen
van zijn werkzaamheden omdat er weer een Hoge Piet kwam en er niet genoeg
ceremonieel ‘materiaal’ aanwezig was. We rijden langs de binnenkant van het hek
dat het kamp omsluit naar de verkeerstoren. In het donker, maar ik was
voorbereid en had een zaklantaarn bij me, klimmen we de trap omhoog. De wind
slaat om de toren heen. Het uitzicht vanaf de toren is fenomenaal. Aan de
horizon, achter het vliegkamp, is duidelijk de strip met duinen te zien. Het is
dan weer even duidelijk waarom de marine op deze plek zat, aan zee. Als je hier
iedere dag rijdt, merk je dat niet meer. Via het jachthaventje, de
zweefvliegersclubs en de grote waterbassins die zijn opgeworpen, God mag weten
waarom, rijden we terug naar de receptie. We verlaten het vlieggedeelte van het
kamp, zijn zeer tevreden, de beheerder erg dankbaar en weer buiten de slagboom.
In gebouw Sirius werk ik.
Hier bevinden zich de kantoren van het asielzoekerscentrum. In deze omgeving is
Jan weer redelijk onbekend want dat was in de marinetijd, een beveiligd gebouw,
hier zat de geheime dienst van de marine. Tussen een bonte mix van Afghanen,
Chinezen, Irakezen, Iraniërs, Georgiërs en nog veel meer nationaliteiten, lopen
we over de destijds zwaar beveiligde gangen. Achter de grote bunkerdeuren die
pal tegenover mijn kantoor grote ruimtes beschermen, werd vroeger de vijand
afgeluisterd. In een loods van Sirius bevond zich tevens de flightsimulator waarin ook Jan eens een
kermistoer heeft mogen meemaken. Nu bevindt zich er ons opslagmagazijn en
werkplaats.
Ik kom natuurlijk
collega’s tegen. Iedereen is gastvrij, geïnteresseerd en vreemd. Ja vreemd. Ik
denk dat dat het woord is dat ik zoek om te omschrijven hoe ik me voelde. Na al
die uren op het kamp bevind ik me in een andere tijd. Ik ben op Marinevliegkamp
Valkenburg, een selfsupporting
dorpje, met tandarts, huisvesting, restaurant, postbodedienst,
uitbelatingsloket, recreatiemogelijkheden, kantoren, hangars, geweren,
vliegtuigen, soldaten van Oranje, hospitaal, wasbaas en ga maar door. Mijn
collega’s lopen over dezelfde gangen waar ik mannen in uniform zie rondlopen.
Ook ik bevind me in die gang en bevind me in, nou, in een enorm tijdsgewricht.
Ik loop moeiteloos door de Tweede Wereldoorlog zo naar de naar de opbouw van
het kamp daarna en naar de Neptune vliegtuigen, mijn Duitse doopkerk en daarna
de Orions, dus van 1940 tot de jaren ’90 van de twintigste eeuw. Mijn collega’s
vragen, vanuit het jaar 2013, of er veel is veranderd, of hoe lang het geleden
is dat Jan daar werkte. Die vragen stel ik niet. We praten over toen in het
toen. Ik weet lang nog niet alles natuurlijk maar stukje bij beetje vormt zich
als een digitale 3-dimensionele puzzel alles tot een visueel coherent, tijdscontextueel
correct, geheel.
Ik heb mijn werksleutels
ook opgehaald en na een bakkie koffie met veel theorieles van meester Jan gaan
we naar de oude eetzaal, het Cafetaria. Daar heb ik een jaar geleden een
filmpje geschoten en op Youtube gezet en voor Jan is het na jaren een
hernieuwde vertrouwde kennismaking. Hij ziet, we zien, de lopende buffets, de
kombuis, het magazijn, de vrieskasten, alles kan zo weer gebruikt worden. Nog
niet lang geleden kregen de asielzoekers hier uit de centrale keuken hun
avondeten geserveerd. In zekere zin lijken asielzoekerscentra wel op
marineplaatsingen. Al leken ze een tiental jaar geleden meer op elkaar dan
heden ten dage. Ook wij betaalden de mensen cash uit, hebben een medische
dienst aan boord, een magazijn, een recreatieruimte, een postafgiftebalie en
trainingsruimtes. Ik ben me er goed van bewust dat ik een verleden heb met dit
soort omgevingen. Ik ben namelijk ook driemaal op een kibboets geweest. De
kibboets heeft eveneens veel zichtbare parallellen met marineplaatsingen en
asielzoekerscentra. In een afstudeerscriptie omschreef ik ooit het
asielzoekerscentrum als ‘een klein vreemd dorp’ en dat is het ook. Marinekamp,
asielzoekerscentrum, marineschip, kibboets, ik weet er alles van af, vreemde
dorpjes. Ze lijken op elkaar. Oké, ze hebben ieder een ander doel maar qua
voortbeweging van de gewone mens op een gewone dag, zeker.
We nemen afscheid van
mijn werkplek en bezoeken de slaapzalen voor de (onder)officieren en het
onderofficierenverblijf en als laatste het officiersverblijf. In dat gebouw is
nu kennelijk een soort survivalclub gehuisvest, ook weer een bende binnen maar
de grote bar is nog aanwezig. Luxe hoor! En compleet met open haard die uit het
dak komt. Helaas is dit gebouw goed afgesloten. Overal hangen nog de beroemde
marinestickers. Ik kreeg ze als kind ook bij bosjes. Vanuit dit vertrek en het
terras buiten, heb je een mooi uitzicht op de bloembollenvelden en daarachter,
in de verte, de hangars.
Terugrijdend wippen we
nog even aan bij het onderofficierenvertrek, de deur staat open en we lopen
naar binnen. Het is nu een timmerwerkplaats. Weer een troep. Eén van de mannen
staat ons te woord, zeer geïnteresseerd en gastvrij. Jan herkent de ruimte nog
goed en ziet de zaal waar de feestjes voor de onderofficieren werden
georganiseerd voor zich. De vriendelijk timmerman hoort dit alles voor het
eerst. Aardige vent. Wat een troep overal. Vandaag. Ik laat hem en Jan en ga in
gedachte alleen de dansvloer op.
Het, is, 1966…
Reacties
Een reactie posten