‘Wie heeft er op meer dan twee scholen gezeten?’
Alle kinderen van de twee groepen steken hun hand omhoog. ‘Wie heeft er op meer
dan drie scholen gezeten?’ Het leeuwendeel van de handen blijft omhoog. Zo ook
bij vier. Bij vijf haakt een groot deel af maar lang niet allen. Zie hier een
overeenkomst tussen een groep kinderen van 11 en 12 jaar van een
asielzoekerscentrum (azc) en een internationale Amerikaanse school. Ze hebben
op veel, te veel, verschillende scholen gezeten. Het blijkt slechts één van de
weinige overeenkomsten te zijn. De activiteit in het kader van een
uitwisselingsproject lijkt niet een groot succes te zijn. Of toch?
Een leraar geschiedenis van de Amerikaanse school heeft het initiatief genomen om deze twee groepen leeftijdsgenoten met elkaar in aanraking te laten komen. Door verschillende activiteiten, die de uitnodigende groep organiseert, moeten de kinderen elkaar beter leren kennen. De leerlingen van de internationale school nodigen de asielkinderen voor de eerste keer uit.
Terwijl wij op het azc nog wachten op ons vervoer vraag ik aan de jongens en meiden of ze wel eens gedacht hebben om een Facebookaccount van het azc aan te maken. Vooral de meiden reageren nogal fel, ‘Nee dat zou ik echt nooit doen, ik schaam me voor het azc.’ Die opvatting is typisch en bepaald voor een deel het gedrag van de kinderen in mijn groep. Door die schaamte, door het vele verhuizen, door het telkens maar weer moeten aanpassen, door het telkens maar weer een plaatsje op een nieuwe school of azc te moeten verwerven, zijn ze strijders geworden. Mondig, macho, nonchalant en soms agressief. Eén-op-één is het een heel ander verhaal.
Met een aantal grote SUV’s worden we opgehaald en rijden met vriendelijke ouders mee naar de Amerikaanse school. Enkele van ‘mijn jongens’ willen per se in bepaalde auto’s zitten. Een goed merk dus. We gaan op weg, de school is slechts een paar kilometer van het azc vandaan. Ik tuf met mijn Renault Kangoo als laatste mee in het konvooi.
‘Mijn kinderen’, al ken ik ze bij aanvang van de dag nog nauwelijks, zijn druk, doen stoer én zijn onder de indruk van het mooie grootse schoolgebouw waar ongeveer 1100 leerlingen les krijgen. De meeste asielzoekerkinderen zitten op een kleine school op het azc of in de gemeente. Op die scholen zit slechts eentiende van het aantal leerlingen van de Amerikaanse school.
De kinderen van de grote school ervaren ‘mijn kids’ als intimiderend. Aan de leraar geef ik door dat het slechts een act is, een houding die juist kan duiden op onzekerheid.
Beide groepen zijn even divers. Aan de ene kant zijn er Amerikanen, Nederlanders, Duitsers, Argentijnen, Zweden, Iraniërs, Zwitsers en Engelsen. Aan de andere kant Irakezen, Afghanen, Armeniërs, Russen, Iraniërs, Koerden, Libanezen en Algerijnen. De gemeenschappelijke taal van mijn groep is Nederlands, dat van het andere internationale gezelschap is Engels. Lastig dus om die groepen snel nader tot elkaar te brengen. Tijdens de spelletjes op het schoolplein die de ‘Amerikanen’ hebben georganiseerd, komt dat ook duidelijk naar voren. In grote mate blijven de groepen gescheiden, spelen ze gescheiden.
In het restaurant, weer zo’n mooie ruimte, hangen de vlaggen van nationaliteiten van de kinderen die er op de school zitten. De meeste van ‘mijn kinderen’ vinden er hun eigen vlag terug. Echter, ‘Waar is de Koerdische vlag?’ en ‘Waar is de Afghaanse vlag?’ Het is limonadetijd.
We gaan na wie waar vandaan komt en hoeveel scholen de kinderen hebben doorlopen. Tijdens die sessie merk ik dat ik me al heel verantwoordelijk voel voor het gedrag van een aantal van ‘mijn kinderen’, die net zo oud zijn als mijn oudste zoon. Dat laatste gegeven maakt voor mij het contact met hen wel zo gemakkelijk, en het werkt. ‘Je lijkt wel een domme Hollandse koe!’ zeg ik tegen één van de jongens die onderuitgezakt met open mond op een groot stuk rood kauwgom kauwt. ‘Uitspugen!’ De andere jongens uit zijn peergroep lachen. Ze kennen elkaar goed, het is veilig. Hij spuugt de kauwgum braaf in een lege limonade wegwerpbeker. Telefoons moeten ook uitgezet worden of ‘anders zijn ze van mij!’ Ik verbaas me erover hoe goed ze daarop reageren.
Ook bedenk ik me hoe moeilijk het moet zijn voor hun ouders die al op zoveel azc’s hebben gewoond. Meestal wonen ze in kleine kamers. Dus als er activiteiten zijn, zijn de ouders vaak blij dat ze de kinderen even niet om zich heen hebben. Tegelijkertijd vraag ik me af of de kinderen wel voldoende worden gecorrigeerd, worden opgevoed, door de ouders met hun trauma’s van het thuisland en van de lange asielprocedure in Nederland. De meeste van mijn kinderen hebben weinig besef van hun thuisland, spreken beter Nederlands dan de kinderen in mijn buurt en hun ouders… Ze hebben eigenlijk een goede tijd op het azc, ze gaan er naar school, er zijn genoeg activiteiten, ze zitten op sportclubs en er zijn altijd kinderen in de buurt om mee te spelen of te ‘hangen’. Maar toch, ze schamen zich om op een azc te wonen.
In hun ogen zijn die ‘Amerikanen’ allemaal rijke westerse kindjes. Voor een groot deel klopt dat ook wel maar onder hen zijn er een aantal die moeilijk te hanteren zijn in de klas en in de groep, zo wordt mij verteld. Dat heeft wellicht voor een deel ook met het vele (internationale) verhuizen te maken.
Tijdens de laatste activiteit, voetballen we op zeer professionele velden en alle kinderen willen dat de twee groepen tegen elkaar voetballen. Daar gaan wij echter niet in mee en met enige moeite mengen we de twee groepen en spelen we met vier teams op twee velden. Een aantal van de ‘Amerikanen’ hangt maar wat rond bij de middencirkel, ze houden niet van voetbal. ‘Mijn kinderen’ zitten echter vol energie en rennen achter de bal aan. De meeste azc kids, de meiden inclusief, zitten op een lokale voetbalclub. De verveelden zeggen dat ze deze dag nutteloos vinden. De anderen rennen de longen uit hun lijf, zowel Amerikaan als asielzoeker.
Na afloop laat de leraar geschiedenis een paar gedachten als ‘ontgoocheling’ en ‘als we het nog eens doen’, ontvallen. Er worden door de kinderen nauwelijks handen geschud bij het afscheid nemen en een aantal van mijn jongens hoor ik zeggen, ‘tot nooit meer’.
Hoe het verder ging, gaat.
De leraar had het er gisteren, twee dagen na de internationale dag, met zijn leerlingen over gehad. Hij belt me vandaag voor eventuele vervolgafspraken. ‘Zijn kinderen’ vonden het over het algemeen een geslaagde dag. Voetbal en spelen op het speelplein vonden ze het leukst. Soms hadden ze wel het gevoel dat ‘mijn kinderen’ hen uitlachten maar ze willen graag meer weten over de azc kinderen. Ze vonden zelf dat ze de activiteiten niet goed hebben georganiseerd en dat ze in het vervolg duidelijker moeten zijn! Wauw, dit is de beste manier van leren. Learning by doing. Maak de fouten en leer daarvan.
Ik zal binnenkort op de Amerikaanse school een presentatie geven waarin ik de leerlingen meer achtergrondinformatie zal geven over de asielzoekerkinderen en hun leefomgeving. Daarna zullen ze naar het azc komen.
Vanmiddag sprak ik met een paar van de drukste en stoerste van mijn kinderen. Ik vertelde hen dat de kinderen van de Amerikaanse school naar het azc zullen gaan komen. Ze reageerden heel positief. Wellicht voelen ze zich niet afgewezen? Hadden ze dat dan verwacht? Wat zat ik ernaast zeg! Ik dacht dat deze activiteit een vroege dood zou sterven. ‘Wat willen jullie dan met ze gaan doen?’ vraag ik. ‘Het James Bondspel!’ Ze zijn er al helemaal klaar voor en enthousiast.
En wie weet, komt er toch een Facebookaccount!
Een leraar geschiedenis van de Amerikaanse school heeft het initiatief genomen om deze twee groepen leeftijdsgenoten met elkaar in aanraking te laten komen. Door verschillende activiteiten, die de uitnodigende groep organiseert, moeten de kinderen elkaar beter leren kennen. De leerlingen van de internationale school nodigen de asielkinderen voor de eerste keer uit.
Terwijl wij op het azc nog wachten op ons vervoer vraag ik aan de jongens en meiden of ze wel eens gedacht hebben om een Facebookaccount van het azc aan te maken. Vooral de meiden reageren nogal fel, ‘Nee dat zou ik echt nooit doen, ik schaam me voor het azc.’ Die opvatting is typisch en bepaald voor een deel het gedrag van de kinderen in mijn groep. Door die schaamte, door het vele verhuizen, door het telkens maar weer moeten aanpassen, door het telkens maar weer een plaatsje op een nieuwe school of azc te moeten verwerven, zijn ze strijders geworden. Mondig, macho, nonchalant en soms agressief. Eén-op-één is het een heel ander verhaal.
Met een aantal grote SUV’s worden we opgehaald en rijden met vriendelijke ouders mee naar de Amerikaanse school. Enkele van ‘mijn jongens’ willen per se in bepaalde auto’s zitten. Een goed merk dus. We gaan op weg, de school is slechts een paar kilometer van het azc vandaan. Ik tuf met mijn Renault Kangoo als laatste mee in het konvooi.
‘Mijn kinderen’, al ken ik ze bij aanvang van de dag nog nauwelijks, zijn druk, doen stoer én zijn onder de indruk van het mooie grootse schoolgebouw waar ongeveer 1100 leerlingen les krijgen. De meeste asielzoekerkinderen zitten op een kleine school op het azc of in de gemeente. Op die scholen zit slechts eentiende van het aantal leerlingen van de Amerikaanse school.
De kinderen van de grote school ervaren ‘mijn kids’ als intimiderend. Aan de leraar geef ik door dat het slechts een act is, een houding die juist kan duiden op onzekerheid.
Beide groepen zijn even divers. Aan de ene kant zijn er Amerikanen, Nederlanders, Duitsers, Argentijnen, Zweden, Iraniërs, Zwitsers en Engelsen. Aan de andere kant Irakezen, Afghanen, Armeniërs, Russen, Iraniërs, Koerden, Libanezen en Algerijnen. De gemeenschappelijke taal van mijn groep is Nederlands, dat van het andere internationale gezelschap is Engels. Lastig dus om die groepen snel nader tot elkaar te brengen. Tijdens de spelletjes op het schoolplein die de ‘Amerikanen’ hebben georganiseerd, komt dat ook duidelijk naar voren. In grote mate blijven de groepen gescheiden, spelen ze gescheiden.
In het restaurant, weer zo’n mooie ruimte, hangen de vlaggen van nationaliteiten van de kinderen die er op de school zitten. De meeste van ‘mijn kinderen’ vinden er hun eigen vlag terug. Echter, ‘Waar is de Koerdische vlag?’ en ‘Waar is de Afghaanse vlag?’ Het is limonadetijd.
We gaan na wie waar vandaan komt en hoeveel scholen de kinderen hebben doorlopen. Tijdens die sessie merk ik dat ik me al heel verantwoordelijk voel voor het gedrag van een aantal van ‘mijn kinderen’, die net zo oud zijn als mijn oudste zoon. Dat laatste gegeven maakt voor mij het contact met hen wel zo gemakkelijk, en het werkt. ‘Je lijkt wel een domme Hollandse koe!’ zeg ik tegen één van de jongens die onderuitgezakt met open mond op een groot stuk rood kauwgom kauwt. ‘Uitspugen!’ De andere jongens uit zijn peergroep lachen. Ze kennen elkaar goed, het is veilig. Hij spuugt de kauwgum braaf in een lege limonade wegwerpbeker. Telefoons moeten ook uitgezet worden of ‘anders zijn ze van mij!’ Ik verbaas me erover hoe goed ze daarop reageren.
Ook bedenk ik me hoe moeilijk het moet zijn voor hun ouders die al op zoveel azc’s hebben gewoond. Meestal wonen ze in kleine kamers. Dus als er activiteiten zijn, zijn de ouders vaak blij dat ze de kinderen even niet om zich heen hebben. Tegelijkertijd vraag ik me af of de kinderen wel voldoende worden gecorrigeerd, worden opgevoed, door de ouders met hun trauma’s van het thuisland en van de lange asielprocedure in Nederland. De meeste van mijn kinderen hebben weinig besef van hun thuisland, spreken beter Nederlands dan de kinderen in mijn buurt en hun ouders… Ze hebben eigenlijk een goede tijd op het azc, ze gaan er naar school, er zijn genoeg activiteiten, ze zitten op sportclubs en er zijn altijd kinderen in de buurt om mee te spelen of te ‘hangen’. Maar toch, ze schamen zich om op een azc te wonen.
In hun ogen zijn die ‘Amerikanen’ allemaal rijke westerse kindjes. Voor een groot deel klopt dat ook wel maar onder hen zijn er een aantal die moeilijk te hanteren zijn in de klas en in de groep, zo wordt mij verteld. Dat heeft wellicht voor een deel ook met het vele (internationale) verhuizen te maken.
Tijdens de laatste activiteit, voetballen we op zeer professionele velden en alle kinderen willen dat de twee groepen tegen elkaar voetballen. Daar gaan wij echter niet in mee en met enige moeite mengen we de twee groepen en spelen we met vier teams op twee velden. Een aantal van de ‘Amerikanen’ hangt maar wat rond bij de middencirkel, ze houden niet van voetbal. ‘Mijn kinderen’ zitten echter vol energie en rennen achter de bal aan. De meeste azc kids, de meiden inclusief, zitten op een lokale voetbalclub. De verveelden zeggen dat ze deze dag nutteloos vinden. De anderen rennen de longen uit hun lijf, zowel Amerikaan als asielzoeker.
Na afloop laat de leraar geschiedenis een paar gedachten als ‘ontgoocheling’ en ‘als we het nog eens doen’, ontvallen. Er worden door de kinderen nauwelijks handen geschud bij het afscheid nemen en een aantal van mijn jongens hoor ik zeggen, ‘tot nooit meer’.
De twee meiden in mijn auto zijn stil. Dan vraag
ik maar eens of ze ook op zo’n school zouden willen zitten. Zonder twijfel antwoorden
ze volmondig ‘Ja, natuurlijk.’ Dus toch onder de indruk?!
Terug op het azc hoor ik al snel de vraag,
‘Wanneer komen ze naar ons toe?’ Is er dan toch nog zicht op een vervolg. Met
collega’s heb ik het erover dat de middag nogal moeizaam verliep en dat het
lastige groepen zijn om samen te brengen. Naast een aantal overeenkomsten,
verkeren ze in totaal verschillende omstandigheden, aan andere zijden van het (economische)
spectrum. Zo wordt het in ieder geval wel ervaren, ook door mij. Ook de leeftijd
speelt een grote rol. Ze zijn te oud om ongedwongen met elkaar te spelen maar ook
weer te jong om genoeg inlevingsvermogen te hebben in de ander. Voor de
contextualisering moeten wij, de ouderen, zorgen. Aangezien het een Amerikaans
project was, van de kinderen, heb ik me weinig met de organisatie bemoeid, meer
met ‘mijn kids’ en hun gedrag. Hoe het verder ging, gaat.
De leraar had het er gisteren, twee dagen na de internationale dag, met zijn leerlingen over gehad. Hij belt me vandaag voor eventuele vervolgafspraken. ‘Zijn kinderen’ vonden het over het algemeen een geslaagde dag. Voetbal en spelen op het speelplein vonden ze het leukst. Soms hadden ze wel het gevoel dat ‘mijn kinderen’ hen uitlachten maar ze willen graag meer weten over de azc kinderen. Ze vonden zelf dat ze de activiteiten niet goed hebben georganiseerd en dat ze in het vervolg duidelijker moeten zijn! Wauw, dit is de beste manier van leren. Learning by doing. Maak de fouten en leer daarvan.
Ik zal binnenkort op de Amerikaanse school een presentatie geven waarin ik de leerlingen meer achtergrondinformatie zal geven over de asielzoekerkinderen en hun leefomgeving. Daarna zullen ze naar het azc komen.
Vanmiddag sprak ik met een paar van de drukste en stoerste van mijn kinderen. Ik vertelde hen dat de kinderen van de Amerikaanse school naar het azc zullen gaan komen. Ze reageerden heel positief. Wellicht voelen ze zich niet afgewezen? Hadden ze dat dan verwacht? Wat zat ik ernaast zeg! Ik dacht dat deze activiteit een vroege dood zou sterven. ‘Wat willen jullie dan met ze gaan doen?’ vraag ik. ‘Het James Bondspel!’ Ze zijn er al helemaal klaar voor en enthousiast.
Conclusie: Er ligt nu nog een schone klus op mij
te wachten om onze, ‘mijn kids’ weer meer wijzer te maken over de andere groep
maar vooral wil ik ze sterker en zelfverzekerder maken want ‘mijn kinderen’
zijn echt heel sterk door alles wat ze in hun jonge leven hebben meegemaakt. Waarom
zouden ze niet trots mogen zijn om op een azc te wonen? Je leert er onnoemelijk
veel, maakt er vrienden en wordt er sterk.
En als die Amerikanen komen, moet dat gevoel er
maar uitkomen, op een zo gezond mogelijke manier en dan kunnen we misschien op
zoek gaan naar nog meer overeenkomsten tussen deze twee internationale groepen.En wie weet, komt er toch een Facebookaccount!
Reacties
Een reactie posten