Vreemd woord nietwaar?
De verleden tijd van herdenken is echter
herdachten, immers denken wordt dachten en als je niet meer herdenkt, er klaar
mee bent, ben je dus uitherdacht, denk ik. Ik kwam er vandaag achter dat ik
echt ben uitherdacht. En dat op de dag dat het precies 71 jaar is geleden dat
de Leidse joodse kinderen vanuit het weeshuis werden gedeporteerd naar
Westerbork, het voorportaal van het lijden en de dood in de concentratie- en/of
vernietigingskampen meer naar het oosten.
Heel onschuldig maar met een hoofd vol (snot,
sorry ik ben verkouden), zit ik op de fiets en heb net mijn jongste zoon
opgehaald. We volgen een andere, dan de gebruikelijke route terug naar huis,
want we maken een detour langs de apotheek waar ik ‘iets’ moet ophalen. De
apotheek is gelegen in het voormalige GG en GD-gebouw, een gebouw dat ik maar
al te goed ken. Hier ben ik regelmatig naar de schooltandarts gegaan, dat
klinkt ook bizar besef ik bij dit schrijven, in deze, Holocaust context. Ik
vergeet nooit meer dat twee tandartsen (twee?) ruzie maakten boven mijn
gepijnigde mond, waarbij ze elkaar verweten dat ik niet ’X’ maar ‘Y’ had. De
exacte inhoud van dat gesprek was onbegrijpelijk voor mij. Ik denk dat ik een
jaar of acht was. Net zo oud als mijn jongste zoon die naast me fietst en die ik
regelmatig instructies moet geven hoe we gaan rijden. Totdat hij opeens weet
waar we heen gaan: “Ah, nu weet ik wat je bedoeld.”
Het oude GG en GD-gebouw wordt op 28 juni 1929 in
gebruik genomen als het nieuwe onderkomen van het Centraal Israëlitisch Wees-
en Doorgangshuis ‘Machseh Lajesoumin.’ In het ruime onderkomen worden
weeskinderen opgevangen en wordt hun een, voor zover mogelijk, normaal leven
met mogelijkheden tot spelen en leren aangeboden. Met de opkomst van het Nationaal
Socialisme en het bewind van Adolf Hitler in 1933, neemt het aantal joodse
weeskinderen vanuit Duitsland toe. Deze vluchtelingen worden opgevangen en mogen,
indien van toepassing, tot latere leeftijd dan de gebruikelijk 18 jaar, in het
weeshuis verblijven.
We rijden de bocht om van de Cronesteinkade, zo de
Roodenburgerstraat in. Tegenwoordig kom ik weer geregeld, vanwege de aanwezige
apotheek, in het gebouw, dat je betreed door twee grote glazen deuren die
automatisch openen en waarin een grote ijzeren Davidster is aangebracht,
indrukwekkend. Maar wat gebeurt er hier vandaag? Er staat zowaar een grote
groep mensen voor het oude weeshuis, daar waar het altijd zo aangenaam en
zeldzaam rustig is. Ik denk in eerste instantie, “nee hè, wat een drukte” maar
bedenk bijna tegelijkertijd dat dat niet mogelijk is. Mijn contextuele causaliteit,
subjectief gevormd in mijn interne systeem, treedt snel in werking: “een
voormalig joods weeshuis plus een groep mensen betekent een herdenking.” Mijn
zoon schrikt lichtjes.
Als we onze fietsen op slot hebben gezet komt de
vriendelijke oudere man naar ons toe. Ik had al eerder dan hijzelf door dat hij
ons doorhad en verwachtte dan ook dat hij ons zou gaan benaderen. Hij vraagt: “Wilt
u een folder?” “Waar gaat het over?” en
ik hoor mezelf de belachelijke zin uitspreken: “Zeker over de Jodenvervolging.
Ik weet er alles van.” Ik bedank hem beleefd voor de aangereikte en aangenomen folder
en loop naar de groep mensen. Ogenschijnlijk hangen ze daar wat doelloos rond
want er gebeurt nog niets. Ik weet dat daar als monument ergens de stenen
koffers staan en loop over de plaquette met informatie over het voormalige
weeshuis. Op een magische wijze opent de grote Davidster zich en wij komen in
de rustige aardse prettige hal terecht. Links bevindt zich een kleine
permanente tentoonstelling over het joodse weeshuis en de deportatie van de
kinderen. Een aantal boeken siert tevens mijn boekenplanken met als thema, Jodendom,
Midden Oosten en de Holocaust.
En dat was dus 71 jaar geleden. 51 kinderen en
negen personeelsleden werden toen opgepakt en gedeporteerd naar het
doorvoerskamp Westerbork om de hel van de kampen te ondergaan. Op vier na, zijn
ze daar allen vermoord. “Over de Jodenvervolging zeker”, echoot het nog in mijn
hoofd. We halen de medicijnen en ik denk aan mijn vele bezoeken aan Israel en
alle kampen die ik in Nederland heb gezien. Een vrouw naast me vraagt zich
hardop af of ze ‘daar’ wel langs kan lopen. Vanuit de hal zie ik dat de
herdenking net zijn aanvang neemt. Haast immuun geworden door vele herdenkingen
en zogenaamde heilige, spirituele omgevingen zeg ik tegen haar, “natuurlijk kan
dat,” neem mijn zoon aan de hand en loop door de groep aandachtig luisterenden.
De man die de plechtigheid leidt heeft het over namen, ik hoor Esther en dat
hij dankbaar is dat één van de kinderen van de slachtoffers hier aanwezig is.
De mensen, waaronder veel scholieren kijken ons aan, we gaan tegen de
stilstaande stroom in. Beoordelen of veroordelen ze mij? Om het antwoord op de
laatste mogelijke vraag voor te zijn, wil ik, nogal kinderachtig, aan iedereen
vragen of ze afweten van het vernietigingskamp Belzec, vlakbij de Oekraïense
grens. Slechts één man heeft die gemechaniseerde moordpartij op ongeveer
800.000 joden overleefd, veel erger nog dan Auschwitz, waar ik huilend op een
stoepje van Kamp I zat. Naast Sobibor, Treblinka, Majdanek, Chelmno en al die
vreselijk klinkende namen, heb ik nagenoeg alle concentratie- en alle
vernietigingskampen in Polen, Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk en Nederland
gezien. Ieder zijn heug…
Moeten deze mensen dat weten? Moet ik toch maar
even erbij blijven staan? In ieder geval voor mijn zoon? Nee, ik heb er geen
zin in en ben ook ziek.
We fietsen naar huis. Daar waar ik de meest
uiteenlopende voorwerpen heb vergaard tijdens de bovengenoemde trips. In mijn
boekenkast, tja daar staat voldoende literatuur over dit onderwerp. Ik merk het
al jaren met de nationale dodenherdenking op 4 mei, ik heb mezelf namelijk een
vrijbrief gegeven om niet meer mee te doen aan deze maar ook andere collectieve
herdenkingen, want “dat heb ik niet meer nodig”, want “ik heb al zoveel herdacht en zoveel gezien.”
Simpele redenatie, ik ben me ervan bewust. Terug in de tijd gaan mijn
gedachten.
De rabbijn die op het joodse begraafplaats in
Katwijk werkte had nog nooit van vernietigingskamp Belzec gehoord en huiverde
toen ik hem voorstelde de overblijfselen van een slachtoffer daar te herbegraven.
En dat terwijl ik die menselijk resten niet op de open velden wilden laten
liggen daar waar de Polen nog op steeds op zoek waren naar het zogenaamde
joodse goud. Zucht, tegen wie moet je dat nou vertellen? Herbegraven,
herdenken.
Nu ben ik dus weer thuis, daar waar ik niet
herdenk maar daar waar alles is.
Reacties
Een reactie posten