Diepe en volle donkergrijze wolken naderen en in
de verte nog meer. Feitelijk ziet het er niet naar uit dat het beter gaat
worden. En dan, de regen.
Er is geen ontkomen aan, ik moet gaan. Ik moet naar werk. Het is 8:15 uur, dus ik ben niet de enige. En aangezien ik mij in een auto-interbellum bevind, moet ik met de fiets en daarmee naar de trein. Gelukkig heb ik nog steeds die goed functionerende grijze regenbroek, ooit van mijn vader geweest. Een regenjas is meer een uitdaging maar we hebben nog iets ‘roods’ in huis. Ik zie er niet uit maar aan de andere kant, er is werkelijk niemand die me herkend. Dan nog een baseball-cap op en een extra jas, een paraplu en mijn rugzak.
Er is geen ontkomen aan, ik moet gaan. Ik moet naar werk. Het is 8:15 uur, dus ik ben niet de enige. En aangezien ik mij in een auto-interbellum bevind, moet ik met de fiets en daarmee naar de trein. Gelukkig heb ik nog steeds die goed functionerende grijze regenbroek, ooit van mijn vader geweest. Een regenjas is meer een uitdaging maar we hebben nog iets ‘roods’ in huis. Ik zie er niet uit maar aan de andere kant, er is werkelijk niemand die me herkend. Dan nog een baseball-cap op en een extra jas, een paraplu en mijn rugzak.
‘Is de lucht nog grijs, Jezus!’
‘Jaha, Peter, je moet gaan.’
De eerste fietsers die ik tegenkom zien er al net
zo belachelijk uit als ik maar ze zullen droog blijven. Zo ook ik, denk ik.
Helaas is dat rode jasje niet goed bestand tegen de wolkbreuk die zich centreert
om mijn persoon. Vooral mijn bovenarmen gaan koud, is nat, aanvoelen. ‘Nog
harder fietsen.’ Ik heb wel eens gelezen dat als je je sneller voortbeweegt in
de regen, je exact net zo nat wordt als wanneer je in gewone tred gaat. In mijn
gedachte win ik de discussie door te stellen dat je, als je sneller fietst, wel
eerder uit je lijden bent verlost.
Ik snij handig een stuk af bij Molen de Valk, in
Leiden maar wordt tegengehouden door een onbekend, spontaan en anoniem hek. Ik
wurm me er langs en ben bijna bij het Centraal Station. Voor mij rijd een man met
onder zijn regenpak een regulier pak. Hij oogt een stuk relaxter dan ik.
Gelukkig, daar is het station en sinds kort is de
ondergronds fietsenstalling rechts voor de ingang gratis. De fietsers voor mij keren
echter vlak voor deze stalling om en ik zie op een bord staan dat het vol is. Ik
waag toch een poging omdat anderen weer wel binnenkomen. Ik kan naar binnen met
een maandabonnement. ‘Aanmenooitniet’, denk ik. Binnenkort mijd ik deze plek
zoveel als ik maar kan.
Enfin, ik rij een stukje terug, nog steeds de
wolkbreuk om mij heen en kom terecht in de apocalyptische fietsenstalling onder
de taxistandplaats. Deze plek schijnt te zijn opgeruimd maar ziet er zeer
naargeestig uit. En net zoals voor de ordening, is er ook nu weer geen plek,
ook niet in de beweegbare fietsenrekken die een zogenaamde eerste etage vormen.
Ik plaats mijn stalen rosje, een echte Batavus, naast een stalen pilaar. Het
voelt vertrouwd want ik ben nauwelijks gewend aan plek in een fietsenstalling
in Leiden. Het water stroomt van de taxiplaats via het dak de fietsenstalling
in. In die waterval ontdoe ik mij van mijn regenpak en prop het nat en wel in
mijn fietstassen om ze of stinkend, of gestolen, (niet) aan te treffen
vanmiddag. De uitgang naar het CS is gesloten en omlopend begeef ik me naar de
ingang van het station. ‘Welkom in de wereld van de NS.’
Met mijn automatisch altijd volle Ov-kaart check
ik in, ‘geen probleem.’ Ik heb niet op mijn app gekeken of ik op tijd ben. Ik
moet op spoor 8A zijn en zie mensen voor mij die aan het rennen zijn.
Massahysterie! Ik doe er niet aan mee. Op het perron zie ik in de verte, waarom
staat die trein niet gewoon in de buurt van de trap(?), mijn trein staan. Nou
ja, ‘mijn’ trein, steeds meer mensen rennen naar ‘mijn’ trein. Ik hoor
fluitjes, die van de trein van 9A zijn maar doe mee aan de hysterie en zet het
op een hollen. Ik waan me in Tokyo. Met geen mogelijkheid kan ik er bij de
eerste 5, 6 deuren in. Dan het fluitje van ‘mijn’ trein. Ik moet er in. Bij
deur 7 gooi ik me in de massa mensen die daar als haringen in een tonnetje
staan. Nu ben ik geen individu meer, ik beweeg net als de anderen.
Ik sta in het midden, kan me nergens aan
vasthouden en val bijna om, ik ben niet de enige. Ik heb mijn rugzak nog op
mijn rug en merk dat ik een aardig meisje half plat druk. Met moeite weet ik
mijn rugzak af te doen. Dan heb ik mijn paraplu vast, die steekt dus schuin
uit, weer dat meisje… Ik pak de regenbeschermer bij het horizontale deel van
het handvat, zodat-ie recht naar beneden steekt. Het is dampig warm in dit
vochtige vertrek voor de trap. Ik wil mijn pet afzetten maar waar laat ik die?
Ik krijg het warm en zet hem af. Ik moet me goed blijven vasthouden maar waar
aan? Aan denkbeeldige beugels en lege stoelen in stille treinen in Zweden. De
cap doe ik om mijn parapluhandvat en ik smacht naar frisse lucht. Verlangend
kijk ik naar buiten door de steeds meer beslagen ramen.
‘Den Haag, De Laan van Nieuw Oost-Indie,’ hoor ik
door de speaker. ‘De Laan?’ Het is toch gewoon ‘Den Haag, Laan van Nieuw Oost-Indie?’
De deuren gaan open, 7 mensen gaan eruit, een stuk
of 15 moeten er in. Een meisje dat nog buiten staat roept: ‘Daar lijkt het
stiller’ en wijst naar de voorkant van de trein. ‘Optimist,’ denk ik. Frisse
lucht stroomt naar binnen. Normaal gesproken ben ik niet jaloers op mensen die
bij Laan van Nieuw Oost-Indie eruit moeten, vandaag wel. Ik moet nog een
stukje.
Hollands spoor! Ik orden mijn tas, paraplu en cap
en bereid me voor op de slalommende sprint door de menigte. De trein naar
Rijswijk, mijn einddoel, vertrekt aan de andere kant van het perron, en ik heb
twee minuten. Ik ren om de fraaie restauratiegebouwtjes om een leeg spoor aan
te treffen. Vertraging!
Na een minuut ben ik niet ontevreden met het
oponthoud. In de frisse lucht kom ik weer een beetje bij. Naast mij ligt een
roze kaart op het bankje. Nou daar is dan eindelijk de trein. ‘Meneer, u
vergeet iets!’ Het is de roze kaart.
Het is een stuk minder vol in deze trein. Ik neem
plaats op een stoeltje, ik kan zitten zowaar, dat onderdeel is van een rij dat
voor het raam gemonteerd is. Aan de andere kant een identieke rij maar met
andere mensen, behalve mijn evenbeeld in de reflectie van het raam. Dat is een
nadeel van deze opstelling, je ziet jezelf. In de ochtend! En in de hectiek.
Slachtoffer van een wolkbreuk. Hmmm. Het andere nadeel is dat de mensen die op
de andere rij zitten, net zoals jij enorm hun best doen om niet naar de mensen
tegenover hen te kijken. Opvallend weinig mensen zijn in hun smartphone
gedoken, dus het is een groot ontwijkschouwspel. Dat is het moment waarop ik de
inspiratie kreeg deze reiservaring vast te leggen. Het is droog buiten. Het
ergste leed is geleden.
Rijswijk.
Met veel medepassagiers stap ik uit en begeef me
naar de hoge trappen om weer aan de bovenkant van de aarde uit te komen. We
verdringen ons voor de OV-kaartuitcheckpaal en ik ervaar dat de roltrap nog
steeds niet gerepareerd is.
Buiten aangekomen begint het, echt waar, wederom
te regenen. Maar ik ben voorbereid want nu komt de waarde van de paraplu van
pas.
Ik loop over het deprimerende plein voor Winkelcentrum
In De Boogaard.
Vreugdevol naar werk gaan? Ik ben er helemaal
klaar mee, eh, ik bedoel, ik ben er klaar voor. Voor de arbeid.
Reacties
Een reactie posten